Fatsia japonica, de vingerplant is afkomstig uit Oost-Azië en kan zowel als kamerplant of kuipplant grootte afmetingen bereiken. In de praktijk wordt deze plant dikwijls eerst als kamerplant gehouden. Wanneer hij te groot is uitgegroeid, kan hij nog eens aan een tweede leven in de tuin beginnen.
In een kuip kan deze indrukwekkende plant een hoogte van 4 meter bereiken. Best op een beschutte plaats zetten anders best steunen en vastbinden aan een bamboestok zodat de stengel niet kan breken. De gewone vingerplant heeft grote, donkergroene, leerachtige bladeren van wel 20 tot 30 cm lang aan lange stelen. Het dik generfde, glimmende blad straalt immers iets zinderends uit en herinnert aan paradijselijk oorden, exotische stranden, kletterende watervallen en oogverblindende landschappen.
In oktober verschijnen er witgele bloemschermen die mieren blijkbaar aantrekkelijk zouden vinden. Na de bloei verschijnen zwarte zaden, tenminste als de plant niet voordien is bevroren. Er zijn weinig planten die in de kustgebieden kunnen worden toegepast. Fatsia japonica kan hier zonder meer aangeplant worden. Ook op plaatsen waar planten over het algemeen zwaar te verduren krijgen, zoals bermen, kan de F. japonica toegepast worden. De F. japonica is in alle opzichten goed toe te passen in de (exotische) tuin.
Er dient er wel rekening mee gehouden te worden dat de plant giftig is. Op dit moment wordt de plant slecht sporadisch aangeboden als tuinplant, als kamerplant is hij wel volop te verkrijgen en tegen prijzen die zeer aantrekkelijk genoemd mogen worden. Dus een goede reden om deze plant eens uit te proberen. Let er wel op dat de plant in het najaar niet vanuit een warme omgeving direct buiten wordt uitgeplant.
Verzorging:
Veeleisend is de vingerplant niet: een koele lichte plaats zonder directe zonnestralen is voldoende voorjaren lang plezier. Af en toe een sproeibeurt wordt zeer op prijs gesteld. ´s Zomers kan deze plant ook buiten op uw terras of balkon op een schaduwrijke plaats voor een verrassend vakantiegevoel zorgen, verwennerij dus!
Volgens een aantal tuinboeken is deze plant semi-winterhard (-10 ºC). Dus zachte winters zouden geen problemen mogen opleveren. Er wordt melding gemaakt van tot flinke struiken uitgegroeide exemplaren die al een aantal winters hebben overleefd. Wel kan er bij al te strenge winter bladschade ontstaan. Om de plant tijdens al te strenge koude periodes te beschermen is het raadzaam deze af te dekken, bijvoorbeeld met een rietmat.
Bemesting:
Van april tot september elke week bijmesten
Verpotten:
Gebruik een lemig-humeus en luchtig mengsel: 2 delen bladaarde + 2 delen oude koemest + 1 deel scherp zand. Normale, kwaliteitsvolle potgrond voldoet meestal ook.
Overwintering:
Deze groene vormen koel en licht overwinteren bij een temperatuur van 8-12° C.
Vermeerdering:
De gewone groene soort kan door zaaien vermeerderd worden. Na de bloei in oktober verschijnen zwarte zaden die maar kort kiemkrachtig zijn. Ze in het voorjaar snel oogsten en uitzaaien. Je kan maar zaden oogsten als je de plant vorstvrij kan overhouden.
Door stekken. Neem stek van houterige twijgen.
Door marcoteren. Maak onder een bladoksel een inkeping met een scherp mes. Hou deze lip open met bijvoorbeeld een ingeklemd steentje ertussen. Neem nu wat folie om rond de stam te bevestigen. Wind de folie rondom de stam en maak de folie onderaan vast met een touwtje. Leg in de folie langs de bovenzijde nu wat vochtig mos of turf. Nu kan je de folie bovenaan ook zachtjes dichtknopen. Na enkele weken heeft dit stukje worteltjes gevormd en kan dit stuk worden afgesneden en worden opgepot. Een nieuwe plant is geboren.
Ziekten en plagen:
De meeste problemen spruiten voort uit een verkeerdelijke standplaats: spint, tripsen en schildluizen. Binnenshuis kan de droge lucht er echter voor zorgen dat spinmijten massaal voorkomen.
over snoeien heb ik nog niet veel concreets gevonden en laat ik aan de experts over