menu
Tuinadvies

https://www.tuinadvies.nl   /    donderdag 28 maart 2024

Resistentie bij planten - Hoe ontstaat resistentie en hoe voorkom je het?

Resistentie

Een bestrijdingsmiddel heeft jarenlang efficiënt gewerkt, maar de laatste tijd lijkt het wel of het bestrijdingsmiddel het laat afweten. Zelfs twee keer spuiten helpt nauwe­lijks. Wat kan er dan aan de hand zijn? De kans is niet denk­beeldig dat er een resistentie is ontstaan waarbij de belager ongevoelig geworden is voor dit middel.

Vooral de laatste tien jaar steekt resistentie in land- en tuinbouw steeds vaker de kop op. Ook de liefhebber wordt er niet van gespaard. Insecten, schimmels en onkruiden lijken over wapens te beschikken die de werking van een bestrijdingsmiddel sterk verminderen. Als je eenmaal met een immune plaag geconfronteerd wordt, raak je er niet meer van af en op het moment dat je merkt dat een middel slechter werkt, loop je al achter de feiten aan.

Hoe ontstaat resistentie?

Als een bestrijdings­middel wordt toegepast, leggen de exemplaren van een belager, die gevoelig zijn voor het mid­del, het loodje. Ongevoelige exemplaren blijven in leven en planten zich voort. Als deze selectie maar lang genoeg duurt en op dezelfde manier voortgaat, krijgen de ongevoelige exemplaren de overhand: de ziekte of plaag wordt dan resistent of immuun. Hoe hoger het percentage doding, hoe groter de kans dat alleen de ongevoelige individuen over­blijven en hoe ongelijker de verhoudingen tussen beide typen komen te liggen. We hebben dit voor een groot deel zelf in de hand door de keuze van het middel (hoe specifiek werkt het, hoe lang werkt het, enz.) en de manier waarop we het toepassen (hoe vaak en hoe effectief.) Daarnaast zorgen verschillen in erfelijke eigenschap­pen, in het aantal nakomelingen of in het aantal generaties per jaar ervoor dat de ene ziekte of plaag sneller resistent wordt dan de andere.

Rupsen
Rupsen lusten graag een groen blaadje in de sier- en moestuin.

Is resistentie te voorkomen?

De kans op resistentieontwikkeling is de laatste jaren sterk gestegen. Veelvuldig gebruik van dezelfde bestrijdingsmiddelen verhoogt het risico. Het is wel mogelijk maatregelen te nemen die resistentie zo veel mogelijk voorkomen want dit is de enige oplossing. Het gaandeweg uitsterven van een al aanwezige resistentie komt maar zelden voor. “Eens resistent, altijd resistent!"

In grote lijnen zijn er vier methoden beschikbaar die problemen helpen voorkomen:

  • Wees zoveel mogelijk ziekten en plagen vóór door bijvoorbeeld min­der gevoelige gewassen te telen.

  • Spuit niet wanneer er andere middelen, dan chemische, voorhanden zijn.

  • Wissel een bestrijdingsmiddel af met middelen die op een andere manier resistentie veroorzaken (uit een andere zogenaamde resistentiegroep.)

  • De weersomstandigheden voor, tijdens en na een bespuiting hebben een grote invloed op het uiteindelijke effect van de bespuiting. Dit heeft enerzijds te maken met de werking van het middel en anderzijds met de invloed van het weer op ziekte, plaag en plant. Door rekening te houden met de weersomstandigheden kan het effect van een bespuiting worden verbeterd.


De werking van een bestrijdingsmiddel hangt in belangrijke mate af van de temperatuur en de luchtvochtigheid tijdens een bespuiting. Daarnaast wordt de werking van een middel bepaald door de groei van zowel de plant als de te bestrijden parasiet. Omdat er verschillende soorten bestrijdingsmiddelen zijn, verschillen ook de optimale weersomstandigheden voor een bespuiting.

De grootste risico's liggen bij ziekten en plagen die worden bestreden door veelvuldig te spuiten met specifiek werkende middelen. Dat zijn bijvoorbeeld ziekten als meeldauw, grauwe schimmel, schurft en de plagen spint en bladluis. Specifieke middelen werken specifiek op één mechanisme van de plaag of ziekte.

Bladluizen
Bladluizen als een veel voorkomende plaag.

Middelen afwisselen

Voor de bestrijding van meeldauw kan worden gekozen uit de toegelaten middelen. Bijvoorbeeld specifieke middelen, die op één mechanisme van de schimmel inwerken. De schimmel kan zich daar gemakkelijk aan aan­passen, zodat snel resistentie ontstaat. Het is daarom raadzaam deze af te wisselen met een middel uit een andere groep, telkens wan­neer een middel uit één groep drie of vier keer is toegepast.

Als er toch resistentie ontstaat

Goede voorzorgsmaatregelen vormen geen garan­tie dat er geen resistentie ontstaat. Treedt het toch op, gebruik het middel dan niet meer. Ga niet, nog meer spuiten, dat helpt op korte termijn misschien even maar verergert de resistentie op langere termijn. Moet er chemisch ingegrepen worden, gebruik dan middelen uit andere groepen.

Is het wel resistentie?

Het is absoluut noodzakelijk correct vast te stellen of het echt om resistentie gaat. Een slechtere werking kan ook gemakkelijk ontstaan door bijvoorbeeld een verkeerde dosering, een ongelukkig bespuitingtijdstip of een gebrekkige spuittechniek. Noteer bij elke bespuiting objectieve gegevens in een ‘spuitboekje’. Datum, weertype, gebruikt middel, dosering enz. kan je daarin noteren. Deze gegevens kan je later gebruiken om het volgende jaar een ander middel toe te passen. Noteer ook of het middel effectief werkte en op welke termijn. Uw registratiegegevens geven hierbij een objectievere houvast. Daaruit is te halen wan­neer en hoe vaak een middel is toegepast, of een middel continu is gebruikt of in afwisseling met andere middelen en welk effect het middel op de parasiet of plant had.

#2474

Auteur: Jo De Martelaer
Boomkwekerij Hortus Conclusus

Terug naar boven icoon